en nou nog een keer
ben momenteel niet zo nuchter
ik noem ’t eerder een subtiele vorm
van een lichte aangeschotenheid
daarom ben ik niet zo nuchter
maar nu even in alle vrolijkheid
stoor ik me minder aan ’t gezeur
en al die zure pruimen kunnen me wat
vandaag geef ik aan hen geen geheur
want wie zich tot den alcohol wendt
voor slechts een enkele keer
die wordt me toch een vrolijke vent
zo gaat dat, van heer tot heer
© Maurits Sterkenburg
’t is zoiets als steentjes keilen
wie kaatst kan de bal verwachten
ik weet ‘t, want ik spreek uit ervaring
houd daarom wat je gezegd hebt in gedachten
ik weet ‘t, want ik spreek uit ervaring
vergeet vooral niet ’t wie, wat en hoe
zo van, met wie sprak ik over wat
en hoe kwamen we op dat onderwerp
zou graag willen dat ik dat alles nog wist
en niet zo snel uit m ’n geheugen had gewist
want kijk, ik ben geen klankkast of recorder
ik ben zo ’n mens die zich ook wel eens vergist
wie kaatst kan de bal verwachten
ik weet ‘t
© Maurits Sterkenburg
liefst met een smaakje
niets is meer vanzelfsprekend
dan de vanzelfsprekendheid zelve
als een standbeeld, vastgezet
in alle tijden
dat vele voortgangen heeft gezien
dat veel verloren heeft zien gaan
waarvan er veelal sprake is van strijd
de kunst van ’t eeuwige overleven
onder ’t toeziend oog van Vadertje Tijd
zo heb ik mij ontwikkeld
tot diegene die ik nu ben
in allerlei kleuren gespikkeld
is ’t naturel waar ik maar niet aan wen
© Maurits Sterkenburg
luwte tot luwte
’t was ergens in de luwte
we bevoeren de bloedrode zee
nevels kwamen in slierten
waterstand ebde met de stroming
aldaar lokte een zang ons mee
ziekte, honger en dorst
we waren ermee vervuld
alle weken op de bloedrode zee
maar zij die het negeerden
verdwenen of werden schimmig leeg
luider klonk het gezingezang
zo ergens in de ochtend
waar de een verrast werd
was de ander stervensbang
met een teug verdoemenis
onze kleren klam van dauw
we voeren in dichte mist
keelse klanken klonken
vrouwelijk helder en schoon
ons schip strandde bij de klippen
we zagen een onbekend land
en verlieten de vloedige waterstand
om het lieflijk betoverende geluid
van naderbij te mogen aanschouwen
wat een goddelijke vrouwen
nog diezelfde avond bij volle maan
lieten we ons aller drift begaan
dronken het sap der Sirenen
zo uit het doosje tussen de benen
vele malen tot de nacht kwam
alleengelaten lagen we op gras
sterren fonkelden aan de hemel
’t jeukte, dat felle licht van de volle maan
tintelde over onze naakte lijven
een ongekende pijn deed ons verstijven
voelde het, voelde vacht groeien
hartslagen bonsden door spieren
beenderen knarsten onwillekeurig
tanden verscherpten onder snuiten
felgroene ogen, zwarte vacht
hoor hoe vals de duivel lacht
met onze klauwen vol bloed
verscheurden we de nacht
aanbeden een weergaloze macht
de vel wilde dieren opgejaagd of afgeslacht
toen brak weer de ochtend aan
en we veranderden terug
naar ons nietig mensengedaante
naakt en kwetsbaar sliepen we
in de luwte van de nieuwe dag
met hier en daar stukken geraamte
© Maurits Sterkenburg
tijdelijk hardhout
de zon streelt bladeren
zachtjes een zinderend warme gloed
waarbij de wind over ze gaat vaderen
en hij laat ze hangen
een briesje heeft hier vrij spel
geen probleem, waai maar aan
vol vlagen vrolijkheid
bij ontlading naar de grond
wat een eeuwige vreugde, zou je denken
ik vermaakte me alleen een poos
terwijl ik onder een beuk zat
op een vierpotige windhoos
© Maurits Sterkenburg
den laatste verzen der opa Dichter ’s poesie-album
de te veel schrijvende Dichter
is reeds opgenomen in het gesticht
hij werd onder z ’n schrijfselen bedolven
en kreeg deeltjes mentale coma
van elk gedicht
na jaren op de schommelstoel
in desbetreffende poëziecoma te hebben verkeerd
was de Dichter met onderlijf in ’t graf
passeerde zo de Dood
ging van pokon zweven
zijn laatste tekst was eindelijk uitgerot
na net uit de stilstand te zijn gekomen
lag over de vele bedden om hem heen verspreid
zijn niet schrijvende Dichterzoon
uiteengebarsten en in elkaar gelijmd
© Maurits Sterkenburg